Ze zijn zo anders daar. Vrijheid en sturing van onderwijs in Franstalig België

Het is niet zo ver rijden om er te geraken, ze spreken er wel een andere taal maar het lukt de meesten onder ons nog wel om een redelijk gesprek met hen te voeren. Maar echt kennen doen we de Franstalige gemeenschap niet. Het is een beetje buitenland toch, die Federatie Wallonië-Brussel.

Als het over de organisatie en de cultuur van het Franstalige onderwijs gaat, ontbreekt het ons aan volgehouden interesse en belangstelling om de evoluties daar te volgen. Om te leren van anderen kijken we veeleer naar onze noorderburen dan naar onze landgenoten die op hun beurt hun zuiderburen als kompas gebruiken.

Wat wel ruime bekendheid geniet, is de grote onderwijshervorming. Deze hervorming is in tijd min of meer gelijklopend met wat wij kennen als de modernisering van het secundair onderwijs. In tegenstelling tot bij ons – en een beetje tegen de aard van het beestje daar – liet de overheid het initiatief aan het onderwijsveld om krijtlijnen uit tekenen voor hoe het gehele on-derwijstraject van het leerplichtonderwijs er zou kunnen uitzien. Onder de stimulerende leiding van prof. Marc Romainville (Universiteit Namen) stelden scholen, werknemersorganisaties en ouders een Pacte pour un enseignement d’excellence op. Dit gebeurde op basis van onderzoeksgegevens in een McKinsey-rapport dat een ontnuchterend beeld gaf van het Franstalig onderwijs. Dirk Jacobs, hoogleraar sociologie aan de ULB en in de beginfase betrokken bij het project, beweert over het pact dat ‘de kracht ervan is dat ze van onderuit is gegroeid’. Al moeten we toevoegen dat we in de regelgevende uitrol ervan wel sturende beginsels vanwege de overheid herkennen.

Sturing via de resultaten

Het is duidelijk dat er sprake was van een sense of urgency om het onderwijs aan te pakken. Net als Vlaanderen kent de Federatie Wallonië-Brussel (FWB) heel veel jongeren die zittenblijven. In de Vlaamse Gemeenschap gaat het om 24 % zittenblijvers, in de FWB 46 % bij de 15 jarigen (ter vergelijking: in OESO-landen bedraagt het gemiddelde 12%). Bovendien scoort het onderwijs in internationaal vergelijkend onderzoek beduidend zwak, onder het niveau in de Vlaamse Gemeenschap. Zonder heel het pact te fileren, kunnen we een aantal koerswijzigingen herkennen in de cultuur en structuur van het onderwijs. De hervormde structuur is er dit schooljaar trouwens al gestart in de kleuterklassen. De eerste graad van het lager onderwijs volgt volgend schooljaar, om in 2026 door te stoten naar het secundair onderwijs. Opmerkelijk in het SO is dat een brede eerste graad – waarvan sommigen bij ons enkel maar konden dromen – in FWB verder gaat: er is een tronc commun van 6 tot 15 jaar! De koerswijziging zou betekenen dat het onderwijs een resultaatssturing krijgt, eerder dan een sturing op middelen zoals in het verleden het geval was. Volgens Kristof De Witte is/was de heersende cultuur in het Franstalig onderwijs meer een cultuur van welwillendheid dan een resultaatsgerichte cultuur. Scholen zullen verantwoording moeten afleggen voor de prestaties van hun leerlingen, en plannen moeten opstellen om aan systeemtekorten te werken.

Sturing via de doelen en centrale toetsen

Daar waar wij de eindtermen kennen als richtsnoer voor het onderwijs, kennen onze Franstalige landgenoten een Référentiel de compétences, un socle de compétence. Dit programma wordt uitgeschreven door de overheid; de onderwijsverstrekkers baseren zich erop om hun leerplannen uit te werken. De vergelijking met Vlaanderen is herkenbaar. Ook de recente evolutie om de socles de compétence meer gedetailleerd uit te schrijven. De socles de compétences zijn ’Approuvés à l’unanimité des partis démocratiques par le Parlement de la Communauté française, les Socles sont le contrat de base entre l’école et la société’.

Bij de stapsgewijze invoering van de tronc commun, wordt de Socle de compétences vervangen door in totaal 10 ‘référentiels’. Je kan het vertalen als ‘referentieprogramma’s’ van de overheid, waarbinnen de leerprogramma’s van de onderwijsnetten moeten passen. Die overkoepelende ‘référentiels’ zijn gedetailleerd per leerjaar, en de speelruimte voor de leerprogramma’s van de onderwijsnetten is zo flink beperkt. Ze zijn dus veel meer sturend.

De FWB kent al geruime tijd het gebruik van centrale toetsen. In de nieuwe onderwijsstructuur zullen deze toetsen met indicatieve waarde onderwijsresultaten beoordelen op basis van de basisdoelen in de socles de compétence.

Het basisonderwijs kent het CEB, certificat d’études de Base net zoals Vlaanderen het getuigschrift basisonderwijs kent. Het CEB is een schoolexterne proef voor de leerlingen van het 6de jaar lager onderwijs.

In het secundair onderwijs is er op het einde van de 2e graad de CE1D toets voor de hoofd-vakken (Le certificat d’études du premier degré de l’enseignement secondaire). Op basis daarvan reikt de klassenraad een rapport de compétences uit dat bijvoorbeeld een doorstroming naar 2C of 1S motiveert.

Sturing via leermiddelen

Anders dan in Vlaanderen zijn de programma’s (leerplannen) van de onderwijsverstrekkers wel sturend doordat ze de meest geschikte methoden definiëren om de vaardigheden te bereiken die zijn opgenomen in de socles. Noteer dat vanaf het tweede jaar SO tot 15 jaar alle leerlingen Latijn krijgen in de tronc commun.

Aansluitend zegt de overheid dat educatieve instrumenten – leermiddelen – daarbij zullen helpen om ze te bereiken.

Wie betaalt de leermiddelen?

Discussies over leermiddelen gaan voornamelijk over de kostprijs en wie de leermiddelen dan wel moet betalen: een echo van wat Vlaanderen beroert.

De discussie over het “gratis” onderwijs vertaalt zich in regels – die een pak strikter zijn dan in Vlaanderen. De regels zijn ook van toepassing voor het secundair onderwijs; er staan beperkte middelen van de overheid tegenover om binnen die regels de scholen toch te laten functioneren.

Zo is er nu enkel voor de 3 kleuterklassen een budget voorzien voor alle schoolse, culturele en sportieve activiteiten. Op dit moment bedraagt dat €45,75/leerling/jaar. Voor de uitstappen met overnachting bedraagt het totaalbudget per leerling, gespreid over de 3 jaren €101,67.

Voor het lager en secundair onderwijs bestaat zo’n budget (nog) niet, omwille van de zeer moeilijke financiële situatie van de FWB. Er is enkel een subsidiëring van de leermiddelen (met beperkingen: niet voor invulboeken bv) in kleuter, lager en secundair, voor een bedrag van iets meer dan €4/leerling/per jaar.

In de lagere school moet de school met dit bedrag, voor een deel aangevuld vanuit de algemene werkingsmiddelen zelf de leermiddelen financieren. Van de ouders mag geen tussenkomst gevraagd worden.

In het secundair onderwijs beschikt de school ook over die €4, maar binnen bepaalde grenzen kan de school ook van de ouders een bijdrage vragen. Daarbij wordt sterk gestuurd op het gratis of tegen betaling ‘ter beschikking stellen’ van handboeken en (leer)werkboeken. Aankoop kunnen ouders weigeren, want ‘facultatief’.

Opvallend daarbij is dat secundaire scholen anderzijds jaarlijks zonder restricties wel tot €75 van ouders kunnen vragen voor kopieën. Ouders dienen vanaf nu ook zelf laptops, chromebooks of tablets voor schoolgebruik te financieren, met een minimale bijdrage van de overheid.

De grondstroom om leermiddelen zo goedkoop mogelijk aan te bieden, zit ideologisch sterk verweven bij de PS en Ecolo.

Monitoring van de kwaliteit van leermiddelen

De FWB kent een monitoring van leermiddelen op basis van vormelijkheden. Uitgevers ondertekenen een charter waarin ze verklaren zich te engageren dat ze zich aan een aantal basisregels houden. Het gaat veeleer over juridisch afdwingbare basisregels zoals respect voor iedereen, tegen maatschappelijke ongelijkheid, tegen racisme.

De scholen kunnen de €4 budget/leerling die ze ontvangen voor de aankoop van leermiddelen enkel besteden bij de uitgeverijen die dit charter ondertekend hebben. In de praktijk stelt men vast dat vooral Franse uitgeverijen die in de federatie hun materialen slijten hiervan in hoge mate profiteren. Een formele monitoring kent men niet. Wel geven influencers op het internet besprekingen van uitgaven. Over hun motieven en expertise stelt men zich vragen.

Tot 2020 werd met een ingewikkeld systeem gewerkt waarbij leermiddelen eerst een label moesten krijgen voor ze door de scholen konden worden aangekocht met de toegekende budgetten voor leermiddelen. Daarbij kwamen sowieso enkel handboeken en referentiewerken in aanmerking. Op basis van weinig transparante criteria (niet noodzakelijk op basis van de programma’s in de FWB) keek een commissie van inspecteurs na of het leermiddel een ‘agrément’ kon krijgen voor 8 jaar. Ook bij deze praktijk konden de Franse uitgevers veel voordeel halen.

Net als in Vlaanderen, is men in Franstalig België vragende partij voor duidelijke kwaliteitscriteria. Eens die er zouden zijn, is het common sense om de scholen daarmee dan aan de slag te laten gaan.

In de FWB kent men een uitgesproken kopieercultuur. Vanuit het principe dat het de leraar vrijstaat om leermiddelen te kiezen of te maken, creëren veel leraren ‘eigen’ materiaal. Dit bestaat in de praktijk in grote mate uit gekopieerd materiaal van uitgeverijen. In het SO bedraagt het aandeel ‘eigen cursus” naar schatting – en naargelang de jaren en de vakken – tot 50%. In het basisonderwijs is dit nog een stuk hoger. Daardoor bedraagt het jaarlijks gemiddeld aan leermiddelen bestede bedrag slechts ongeveer €20 per leerling in de lagere school, en amper €40 in het secundair onderwijs. Dit wordt slechts gedeeltelijk gecompenseerd door de hogere kopieervergoeding die uitgevers ontvangen via Copiebel (het luik uitgevers binnen Reprobel). Het beperkt nadrukkelijk de investeringen in nieuwe uitgaven.

De overheid stuurt de digitale transitie

Veel meer dan Vlaanderen kent men in Wallonië een digitale achterstand. De leerachterstand als gevolg van de Coronacrisis zette een grote druk op de politiek en het parlement om een uitrustingsplan goed te keuren waarbij ouders voortaan in het SO zelf moeten betalen voor een chromebook, laptop of tablet voor gebruik in de school. De investering ligt inclusief servicepakket (op basis van een lastenboek van de overheid) tussen €500 en €750 voor 4 jaar, eventueel gespreid te betalen in een lease-formule.
Om kansarme ouders te ondersteunen werd wel een budget van 10 miljoen uitgetrokken.

Zoek de zeven verschillen

Hoewel er enkele gelijkenissen zijn, merkt men nogal wat verschillen vanuit een andere visie over sturing en vrijheid van de samenleving. Ik kan me aansluiten bij de analyse van Roger Standaert, mede-columnist voor Impuls, dat een historische gegroeide krachtendynamiek leidt tot verschillende manieren om aan overheidsinterventie te doen. Daaronder zitten ideologische en culturele realiteiten verborgen. Zo ontstonden in diverse regimes ook diverse lagen van overheidssturing voor het leren op school. Sturing en interventie kan in verschillende gradaties voorkomen op vier domeinen: doelen – inspectie – leermiddelen – centrale toetsen. In Vlaan-deren kennen we een sturing via doelen en bewaking ervan door de inspectie. De Federatie Wallonië-Brussel kent daarnaast een interveniëren via centrale toetsen en in zekere mate ook in de keuze van leermiddelen.

Als we de huidige beleidsswitch zien, zowel bij ons als in Franstalig België, lijkt deze historisch en cultureel bepaalde verhouding tussen overheid en onderwijsveld – verschillend in beide landsdelen – niet voor altijd gebetonneerd.

Wordt vervolgd/ A suivre …

Luc De Man

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *