Toen waren ze nog met vier – bedenkingen bij het wijzigend aanbod leermiddelen

Exit Averbode

Het zat er al een tijd aan te komen: de uitgeverij die sinds 1920 als ‘De Goede Pers’ en nadien als ‘Averbode’ generaties lang kennis liet maken met Zonneland, Zonnekind, Doremi en Vlaamse Filmpjes (naast andere leermiddelen voor het onderwijs) werd overgenomen door de internationale uitgeefgroep waarvan ook Uitgeverij Plantyn deel uitmaakt.

Dat de paters Norbertijnen de persen in Scherpenheuvel-Zichem niet meer draaiende konden houden, heeft een aantal oorzaken. In het boekjaar 2020 (laatste gegevens volgens de Nationale Bank van België*) maakte de uitgeverij een netto verlies van 670.000 euro op een omzet van 9 miljoen euro. Ook voor de katholieke Groep Averbode een harde economische realiteit. De versmelting met Plantyn door overname van 100% van de aandelen door een Nederlandse investeringsgroep is de zoveelste in de rij van fusies en overnames in de sector van educatieve uitgeverijen. De evoluties in de sector zijn de laatste 20 jaren bijzonder snel en ingrijpend geweest. Wie het positief bekijkt, spreekt van schaalvergroting als economisch voordeel wegens kostenbeheersing. Anderzijds worden kanttekeningen gemaakt bij een toenemende internationalisering die o.m. gekenmerkt wordt door de intrede in de onderwijswereld van grote digitale spelers als Microsoft en Google.

*Bron: https://hagelandexpres.wordpress.com/2022/04/20/uitgeverij-averbode-wordt-opgeslokt-door-plantyn-en-krijgt-nieuwe-managing-director/

Is deze versnelde schaalvergroting en internationalisering een (voor)afspiegeling van de concretisering van nieuwe visies op leren? Of van de greep van Edtechn op de onderwijspraktijk met de transitie van papieren naar gedigitaliseerde leermiddelen? Is Slow Tech een utopie?

Leertheorieën als wiegende zeeën

Educatief uitgeven volgt de evoluties in de visie op leren.

Jarenlang leek de visie in steen gebeiteld dat leren een proces is van instructie en reproductie van kennis. Een gedragstheoretische onderbouwing wees de weg. Onderwijs moest goede arbeiders, technici, bedienden en leidinggevenden afleveren die instructies nauwgezet konden uitvoeren. De samenleving (en de massaproductie) moest kunnen rekenen op goede uitvoeders. Leermiddelen waren lang bronnenboeken met de verzamelde kennis die moest geïnstrueerd worden en gekend. De leraar deed er zijn methodisch ding mee: instruerende, mededelend-aanbiedende werkvormen waren lang de norm.

Vooral in de jaren 1990 kwamen de ideeën over kennisverwerving vanuit het constructivisme nadrukkelijk in beeld, meer bepaald het sociaalconstructivisme. Via activerende werkvormen dienden lerenden kennis actief te construeren en er betekenis aan te geven. Dit had een grote impact op het format van de leermiddelen. Bronnenboeken met leerinhouden maakten plaats voor leermateriaal waarin de methodiek van het actief verwerken en verwerven van de inhouden is opgenomen. Eind 1990 volgden de traditionele educatieve uitgeverijen het verdienmodel van het eerste leerwerkboek aardrijkskunde van het toenmalige Novum (onderdeel van Plantyn). Inhouden en de methodiek om ze aan te brengen door te laten noteren en structuur aan te brengen in het leermiddel leidde tot het nu verguisde begrip ‘invuldidactiek’.

Sinds pakweg 2000 volgde een nieuwe visie op leren de wegen van de IT-markt: het connectivisme. De nadruk bij het leren verschoof naar het verbinden van kenniselementen. George Siemens en Stephen Downes (2005), grondleggers van deze visie, zagen leren als een netwerk-fenomeen. Technologie (Web 2.0) en socialisatieprocessen stonden toen centraal in de (nieuwe) wereld waarin de hoeveelheid makkelijk beschikbare informatie exponentieel toeneemt omwille van snelle uitwisseling van info door gebruikers met elkaar (na Web 1.0 dat de individuele gebruiker bediende) . Kennis veroudert steeds sneller, kent vlug een halveringswaarde. Kennis op zich is niet het doel, wel de manier om kennis zelfstandig bij te sturen, processen van verandering in kennis in te zien en verbanden te leggen. ‘Netwerken’ was het adagium: technische én menselijke netwerken. Naast papieren uitgaven ontwikkelden educatieve uitgeverijen – parallel of complementair – digitale platformen.

Visies op leren wisselen elkaar in snel tempo op. Sinds 2010 kennen we het toenemende streven naar ‘leren op maat’, gepersonaliseerd leren. Aan de basis ligt een marktprincipe uit de reclamewereld: het consumentisme. Aannames vanuit dit denken worden geïnspireerd vanuit het economische veld. Hartley (2007, 2009): “(Hij) … beschouwt de gepersonaliseerde leerbeweging als gecontextualiseerd en gelegitimeerd door de cultuur van de hedendaagse moderniteit en het ‘project van het zelf’ dat zich richt op voortdurende persoonlijke wederopbouw zoals bereikt door de principes van consumentisme. Het sluit ook nauw aan bij het concept van vermarkting, dat zich uitbreidt naar het domein van de openbare diensten; in deze setting wordt de leerling gezien als een klant die de dienst kiest die het beste past bij zijn interesses en behoeften.” Sinds Web 3.0 en de blockchaintechnologie staan veel gebruiksvoorwerpen gekoppeld aan elkaar (smartphone, gps, gezondheidstrackers, ijskasten, printers, elektrische auto, sociale media, …). Zo geven we heelwat info over onze interesses bloot. Aanbieders van leermiddelen hebben de ambitie hierop in te spelen. Leerprocessen worden verpersoonlijkt via de zogenaamde artificiële intelligentie (AI) en voorgeprogrammeerde adaptiviteit, didactische wegen op maat van leerbehoeften en individuele mogelijkheden.

Transitie naar digitale drager: toen waren ze nog met vier

Bovenstaande korte schets van de evolutie van leermiddelen die spoort met de evolutie van tijdgebonden aannames over leren loopt parallel met de intrede van hard- en software in klassen en in de huiscontext. Waar in het stadium van het connectivisme een ideaaltypisch beeld werd voorgehouden van goedkopere tot zelfs gratis leermiddelen weten scholen en ouders ondertussen dat dit een fabeltje is. Uitgevers ervaren het elk jaar bij de begroting en winstdeling met de aandeelhouders. Digitaal onderwijs is duur onderwijs. Naast investeringen in technologie en apparatuur zijn er de dure profielen van de ontwerpers van software en de inpassing van inhouden in het aanbod. Het weegt op de investeringen. Wat Uitgeverij Averbode overkwam, is geen alleenstaand geval. Het zal in de toekomst leiden tot nog meer concentratie op de markt. Kapitaalkrachtige investeerders nemen nu al de markt over. En die zal wellicht nog méér internationaal worden dan nu al het geval is.

  1. Zoals gezegd in de inleiding: de Vlaamse Uitgeverij Averbode / Editions Erasme (Franstalige edities) gaat op in Uitgeverij Plantyn. Plantyn werd in 1952 opgericht in Hoboken, maar huist nu in Berchem. Weliswaar is het ondertussen een onderdeel van het Nederlandse NPM Capital. Het komt zo in handen van de miljardairsfamilie Fentener van Vlissingen. Dit moet het ook voor Averbode / Plantyn mogelijk maken de transitie naar digitaal onderwijs aan te gaan, wat grote investeringen vergt. Tussen de lijnen leest men: om marktleider Van In te counteren.
  2. Van In – opgericht in Lier, 1850 – nam in 2016 uitgeverij De Boeck over (dat op zijn beurt ontstond uit het toevoegen van De Sikkel en Standaard uitgeverij aan Groep De Boeck) en is zelf overigens ook in buitenlandse handen. Het Finse Sanoma Learning is eigenaar, ook van educatieve uitgeverijen / dienstverleners in diverse Europese landen: o.m. Malmberg (Nederland), Nowa Era (Polen), Santillana (Spanje), Sanoma Pro (Finland), Sanoma Utbildning (Zweden), Iddink Group (Nederland, België en Spanje).
    Als we de aanbieders van leermiddelen voor het secundair onderwijs bekijken, dan blijven naast Van In en Plantyn (die beide onderdeel zijn van buitenlandse groepen) nog maar twee traditionele uitgeverijen in Belgische / Vlaamse handen: Pelckmans en die Keure. (Voor het basisonderwijs is de Nederlandse Zwijsen ook actief op de Vlaamse markt).
  3. Na WO II is de voorloper van de huidige, Vlaamse Pelckmans uitgevers actief op de educatieve markt: de Nederlandse Boekhandel. Het gaat om een familiebedrijf dat naast uitgeven van literair werk sinds de jaren 1990 een sterke toename kent van het educatieve fonds.
  4. In 1962 startte het als juridische uitgeverij opgerichte familiebedrijf die Keure ook een educatieve uitgeverij.

De vier overgebleven educatieve uitgeverijen bieden steeds nadrukkelijker ook een digitaal platform aan dat in de meeste gevallen materiaal bevat dat complementair is aan gedrukte leermiddelen. In Vlaanderen kennen we sinds kort een aanbieder van louter digitaal leermateriaal: naast het lucratieve aanbod van hard- en software ontwikkelt Signpost digitaal lesmateriaal onder de naam Digitale Methode.

In de toekomst is het uitkijken of de grote internationale platformen ook content zullen aanbieden. Het is geweten dat o.m. Microsoft en Google de wingewesten van het Vlaams onderwijs aan het aftoetsen zijn.

Uitkijken naar de impact op de kostprijs voor ouders

De digitale evolutie van de leermiddelen is allicht niet tegen te houden. Enkele vragen daarbij. Hoever willen we daarin meestappen? Aan welk tempo, gezien een concurrentiële markt altijd leidt tot meer en beter? Hoe zal de kwalitatieve meerwaarde van dit aanbod nagegaan worden? Wie zal in Vlaanderen de op die manier nagestreefde doelen monitoren? En hoe gaan we om met het duurder worden van de leermiddelen?

Een slotbedenking hierbij ter overweging.

In Nederland betalen alle belastingbetalers voor de leermiddelen van leerlingen die aan leerplicht moeten voldoen. Scholen krijgen per leerling een vast bedrag waarmee de leermiddelen worden gefinancierd, ouders dienen hierin niet tussen te komen.

In Vlaanderen betalen enkel de ouders van leerplichtige kinderen in het secundair onderwijs een extra belasting om aan de leerplicht te kunnen voldoen en de kosten van de leermiddelen op zich te nemen.

Wordt vervolgd …

Luc De Man, redactielid Impuls

1 mei 2022