Onderwijsongelijkheid met corona in het vizier

Waarover gaat het?

Regelmatig worden we met data over de ongelijkheid van kansen in het onderwijs geconfronteerd. Er is wetenschappelijke consensus dat de sociaal-economische statusvan de leerlingen in belangrijke mate de prestaties bepaalt. Met de lockdown door het coronavirus heeft die problematiek een heel concreet gezicht gekregen. Iedereen is het er ondertussen wel over eens dat de nadruk op thuis oefenen en leren, de bestaande verschillen nog zal vergroten. In Antwerpen bleek bijvoorbeeld volgens de schepen van Onderwijs dat ze 20 tot 30 % van de leerlingen met afstandsonderwijs niet bereikten.

Tegelijkertijd is er een bestendige bezorgdheid om de effecten van het sociaal milieu in het onderwijs te counteren. Leerlingen komen ongelijk aan de start en het risico is groot dat de ongelijkheid tijdens de schoolloopbaan nog toeneemt, zeker bij afstandsonderwijs en allerlei vormen van commerciële bijlessen. Allerlei pogingen worden ondernomen om met het onderwijs die ongelijkheid te verkleinen. Dat gebeurt met wisselend succes en de ideale cocktail om de ongelijkheid op te lossen, is nog niet gevonden. De diverse configuraties van achterstand qua sociaal-economische status zijn overigens ook erg verschillend en vaak contextgebonden. Leraren moeten optimistisch zijn, maar soms moet je toch ook eens de zaken vanuit een helikopterperspectief kunnen bekijken.

We gaan uit van twee uiterste situaties. Ze worden opzettelijk extreem geformuleerd.

Situatie A

De jongeren in gezin A hebben hooggeschoolde ouders, die beide een goed inkomen hebben. Ze wonen in een rustige omgeving. Ze gaan jaarlijks op reis en bezoeken allerlei steden, monumenten en zelfs musea. Er wordt flink gelezen. De ouders praten veel met hun kinderen. De kinderen gaan ook naar een sportclub, een jeugdbeweging of naar de kunstacademie. De ouders helpen met het huiswerk en moedigen hun kind aan extra inhouden op te zoeken. De kinderen eten gezond en hebben contacten met kinderen uit dezelfde categorie gezinnen. Ze gaan ook op taalkamp en volgen bijles voor de vakken waarin ze niet goed mee kunnen. Ze gaan ook naar een school waar weinig kansarme kinderen ingeschreven zijn. De kinderen worden medisch en qua tandhygiëne goed opgevolgd. Ze beschikken over ICT-comfort: ze zitten op de sociale media en surfen regelmatig op het internet. Daarbij houden de ouders wel een oogje in het zeil, zodat het consumptiegehalte van het ICT-gedrag beperkt of uitgebreid wordt met zinvolle zoekopdrachten.

Situatie B

De jongeren in gezin B hebben laaggeschoolde ouders, met een thuistaal die afwijkt van de schooltaal. Het gezin is kleinbehuisd en heeft niet veel comfort. De kinderen hebben geen eigen kamer om te studeren. Het voedingspatroon is, niet altijd om financiële redenen, vrij eenzijdig en vaak ongezond. De woonomgeving is vaak dichtbevolkt en lawaaierig. De hygiëne laat te wensen over. De kinderen kijken vaak maar ongecontroleerd tv. Ze zoeken veelvuldig entertainment via de smartphone en ondervinden daarbij weinig controle. De ouders praten weinig met de kinderen en hanteren een eerder autoritaire opvoedingsstijl. De kinderen gaan niet naar een sportclub, jeugdbeweging of kunstacademie. De ouderfiguur is afwezig, eventueel werkloos, aan de drank of misschien aan de drugs. De ouder slaagt er niet in de kinderen voor het huiswerk op te volgen. Reizen zit er niet in en bijlessen evenmin. En als een schaduw over het geheel heeft het gezin een bijzonder laag inkomen.

Overmacht van de thuissituatie

Jongeren zitten in feite slechts een klein gedeelte van hun tijd op school. Is die tijd wel voldoende om het verschil te maken in ongelijkheid van kansen? Laten we eens een eenvoudige berekening maken, die misschien wel ontnuchterend kan werken.

We gaan ervan uit dat een jongere 9 uur per dag slaap nodig heeft. In waaktoestand is een jongere dus 15 uur per dag actief.

Een jaar telt 364 dagen, wat neerkomt op 5.640 uur activiteit in waaktoestand. In weken gerekend, met 52 weken per jaar, is een jongere afgerond 108 uur per week actief. Hoeveel tijd brengt de jongere nu op school door?

We trekken de vakantieweken af: 364 dagen min 105 dagen (15 weken vakantie: grote vakantie, paasvakantie, kerstvakantie, krokusvakantie en herfstvakantie). We hebben dan nog 259 dagen of 37 weken.

Die 259 dagen verminderen we met twee dagen weekend op 37 weken, dat betekent 74 dagen. We hebben dan nog 185 dagen over. Verder zijn er nog 5 verplichte en te kiezen vrije schooldagen. We zitten aan 180 dagen. We zijn er nog niet, want er zijn nog de halve dagen van de woensdagnamiddagen. Trek dus nog 37 halve dagen af en de eindsom wordt 162 dagen school.

Gemiddeld gesproken zitten jongeren 7 uur per dag in een schoolcontext. Op die manier beschikt de school dus over 162 maal 7 uur om de leerlingen te onderwijzen en te laten leren. Dat is 1.134 uur van de tijd van een jongere. Vergeleken met het totale aantal uren bestede tijd (in waaktoestand 5.460 uur) is dat, afgerond, 20% van hun tijd.

Een zwak punt bij deze som is de tijd die aan huiswerk wordt besteed. Wat die tijd ook mag zijn, door het al of niet begeleid huiswerk, schaduwonderwijs en de diverse omstandigheden (denk aan de lockdown met het coronavirus), wordt de kloof in de prestaties niet verminderd en wellicht in meer of mindere mate versterkt.

Kijk nu naar de dagdagelijkse ervaringen van – toegegeven, twee uiterste situaties – bij jongeren. Die ervaringen in het thuismilieu overheersen in aantal en emotionele intensiteit sterk de activiteiten op school. Leerlingen uit kansarme milieus zijn op school overbelast in vergelijking met de andere leerlingen. De ervaringen tijdens de doorgebrachte tijd in de thuissituatie lopen van kindsbeen af chronologisch verder en verder uiteen.

Pedagogisch optimisme

Deze simpele berekening maakt de discussie niet gemakkelijker en zonder onze pedagogische idealen op te geven, blijven de volgende vragen overeind:

  • Is de ongelijkheid in de school niet de afspiegeling van de ongelijkheid in de samenleving? Zo ja, moet daar dan niet eerst aan gewerkt worden?
  • Bestaat er een grens aan de pogingen om de impact van het thuismilieu te compenseren?
  • Kan de school in de haar beschikbare tijd die groeiende kloof wel overbruggen?
  • In welke mate wil de samenleving investeren om de potentieel groeiende kloof in sociaal bepaalde prestaties tegen te gaan? Bijvoorbeeld bij een bestendig en langdurig proces van compenserende en remediërende maatregelen? Kinderen die thuis een andere taal dan de onderwijstaal spreken, hebben meer dan twee jaar nodig om op hetzelfde niveau van taalbeheersing als Nederlandstalige leerlingen te komen.
  • Is onze onderwijsstructuur wel flexibel genoeg om een continue aanpak voor die achterstand mogelijk te maken? Is een gedifferentieerde diplomering en certificering mogelijk?
  • Nog verder denkend: moeten we de initiële opleiding en de daaraan verbonden diplomacultus niet wat meer relativeren ten opzichte van levenslang leren? Het overwinnen van de kloof kansarm-kansrijk vraagt immers jaren tijd.

Opnieuw is het bij het antwoorden van deze vragen duidelijk dat een visie op het onderwijs en een duidelijk pedagogisch project zullen naar boven komen. En bij die visie zullen psychologische, sociologische, economische, eventueel antropologische benaderingen moeten worden overkoepeld door een omvattende pedagogische kijk op ten minste het leerplichtonderwijs.

Een voorbeeld van zo’n kijk vinden we – met een knipoog naar de coronacrisis – bij Winston Churchill, die als minister van Financiën in 1925 de volgende uitspraak deed: “Het zijn de strompelaars, de zwakken, de veteranen, de gewonden, de weduwen en wezen naar wie de ambulances van de overheid onderweg dienen te zijn” (Roberts, 2018, p. 383).

Bron: Roberts, A. (2018). Churchill, de biografie. Amsterdam: Prometheus, 1.170 blz.

Deze blog werd geschreven door Roger Standaert.

impuls tijdschrift onderwijs

Lees Impuls. Leiderschap in onderwijs

Je team kunnen begeesteren en engageren, daar draait het vandaag om. Als schoolleider ben je niet alleen leidinggevende. Je bent ook people manager, veranderingsmanager en communicator. Vernieuwing, innovatietrajecten, veranderingsprocessen? Steeds bijleren is de boodschap.

Wil jij je onderwijsvisie verdiepen en in een ruimer kader plaatsen? Je kennis up-to-date houden? Dat kan met ImpulsLeiderschap in onderwijs. 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *